ProjectenWO 1 |
Geboren op 27 maart 1890 te Wilder (Kampenhout) als zoon van Engelbertus Alphoneus Goossens en Joanna Maria Volkaerts als oudste van een gezin van negen kinderen. Hij was ongehuwd, landbouwer en woonde met zijn ouders op de Steenweg op Relst n°11.
Hij deed zijn militaire dienstplicht in de lichting van 1910.
Tijdens de mobilisatie op 1 augustus 1914 werd hij ingedeeld als soldaat Tweede Klasse bij de 12de compagnie van het 2de Regiment Grenadiers. Hij werd als vermist opgegeven in Pervijze (tussen Beverdijk en Oosthof, bij Ramskapelle) op 26 oktober 1914.
Na de oorlog werd door het Ministerie van Oorlog aan zijn familieleden postuum de Zege- en Herinneringsmedaille 1914-1918 en de IJzermedaille toegestuurd.
Er zou een alternatief zijn. Volgens majoor Arendt (verklaring 29 april 1923) zou hij gekwetst zijn geworden tussen de Beverdijk en hoeve Oosthof waarna een administratieve kracht op 19 mei 1923 verklaarde dat hij niet vermist geweest was in Pervijze maar weggevoerd zou zijn naar een hospitaal in Engeland tot 12 december 1914 om vandaar terug overgebracht te worden naar een hospitaal in Saint-Malo (Frankrijk). De gemeente Kampenhout verklaarde dat zij van Ferdinand Goossens wel zijn identificatieplaatje hadden ontvangen maar geen verdere begeleidende brief.
Een aantal jaar daarvoor, op 19 september 1921, verklaarde een zekere Lamote, wonende op de Guldenvlieslaan te Brussel dit verhaal al. Hij zou een graf hebben op de gemeentelijke begraafplaats van Relst waar hij zou zijn begraven op 27 oktober 1919. Niets op het kerkhof wijst echter op een graf ter zijne gedachtenis.
Hoe Ferdinand Goossens sneuvelde ( uit een brief van een medesoldaat)
Ferdinand is getroffen geweest in Pervijse bijna aan mijne zijde, doch onmogelijk voor mij hem te naderen. De strijd woedde hevig. Een eerste kogel trof hem in het been, een tweede in volle borst (volgens de verklaringen van zijne makkers).
Ongelukkiglijk moesten wij onze stellingen verlaten en achteruitwijken, doch ik kon mij niet verwijderen zonder Ferdinand nog een laatste vaarwel te zeggen.
Hartverscheurend was dit voor mij. Toen ik hem aansprak wilde hij zich nog bewegen, maar te vergeefs, het bloed stortte uit mond, neus en oren. Wonden zag ik niet. Onmogelijk hem op de schouders te tillen. Voort moest ik, want de vijand zat ons op de hielen. Ferdinand bleef liggen.