ProjectenWO 1 |
Geboren te Rotselaar op 17 oktober 1880 als zoon van Ludovicus Asselberghs (geboren te Werchter op 1 juni 1850 en aldaar overleden op 2 mei 1903) en van Ursula Martin (geboren te Rotselaar op 18 december 1854 en overleden te Werchter op 20 december 1908). Petrus was gehuwd met Philippina Rosalia Van den Eynde (geboren te Kampenhout op 4 april 1880 en daar overleden op 12 juli 1971). Zij was de dochter van Joannes Vanden Eynde en van Antonia Behets en waren in 1909 getrouwd te Kampenhout. Petrus woonde samen met zijn vrouw en dochter, Antonia in de Voortstraat 33 te Kampenhout.
Hij deed zijn militaire dienstplicht als milicien van de lichting 1900.
Tijdens de mobilisatie op 1 augustus 1914 werd hij als soldaat Tweede Klasse toegevoegd aan het 1ste Regiment Karabiniers. Op 8 oktober 1914 werd hij gekwetst bij een bombardement op Antwerpen, dat op 7 oktober 1914 om middernacht begon tot omstreeks het middaguur van 9 oktober 1914. Gemiddeld vielen er vier bommen per minuut of circa 8000 in totaal. Door zijn verwonding werd hij weggevoerd naar een Militair Hospitaal te Glasgow, Schotland. Na zijn ontslag werd hij op 7 december 1914 ingedeeld bij de hulptroepen van de Genie in Calais, tot hij op 5 april 1915 werd overgeheveld naar de Brits-Belgische bakkerij te Adinkerke. Op 1 juli 1917 werd hij overgeplaatst naar de centrale bakkerij te Bourbourg, een gemeente in het arrondissement Duinkerke in de Franse Westhoek. In de periode van stabilisatie, reorganiseerde de legerleiding haar middelen in Noord-Frankrijk (Rouen, Normandië en Bretagne). De scholen, opleidingskampen, ateliers en fabrieken lagen ver verwijderd van het front en werden beheerd vanuit de voorstad van Le Havre, Sainte-Adresse, de zetel van de Belgische regering. In Gravelines waren magazijnen voor kleding, kleine levensmiddelen en benzine. Dichter bij het front, met Calais als centrum, lagen de bevoorradingsbases (bijv. haver en bloem) en hospitalen. In Bourbourg was er een veldbakkerij, een beenhouwerij en ook een veestapel. Petrus bleef in Bourbourg tot hij demobiliseerde op 1 februari 1919.
Na de oorlog werd hij door het Ministerie van Landsverdediging bedacht met de Zege- en Herinneringsmedaille, het Oorlogskruis met palm, het Kruis van Ridder in de Orde van Leopold II, Militaire medaille van Soldaat Tweede Klasse en 8 frontstrepen.