Geboren te Berg op 22 september 1879 als zoon van Josephus Custers (geboren te Berg op 12 januari 1850 en overleden te Berg op 7 juni 1822) en van Maria Theresia Verdeyen (geboren te Perk op 5 februari 1845). Josephus was herbergier en Maria Theresia was naaister-herbergierster. Eduardus woonde aan de Van Male de Ghorainstraat 10 te Sint-Jans-Molenbeek samen met zijn in Kampenhout geboren echtgenote Marie-Thérèse Beeuwsaert. Zij was de dochter van Carolus Judocus Beeuwsaert en van Regina De Winter waarmee hij in 1903 in Kampenhout gehuwd was.

Hij deed zijn militaire dienstplicht als milicien van de lichting 1899.
Tijdens de mobilisatie op 1 augustus 1914 werd hij in het leger ingedeeld als soldaat Tweede Klasse bij de 3^de batterij van de Vestingtroepen Antwerpen. Na de val van Antwerpen begin oktober 1914 werd hij naar de Kustbatterij in Oostende overgeheveld maar werd op 14 oktober 1914 gevangengenomen en na het afleggen van zijn uniform, meteen naar het Interneringskamp Harderwijk in Nederland overgebracht. Hij werd gerepatrieerd naar België op 14 december 1918, waar hij zich diende aan te melden bij het Centrum voor Oud-Militairen te Brussel. Vanuit het Centrum demobiliseerde hij op 1 februari 1919.

Na de oorlog werd hij door het Ministerie van Landsverdediging bedacht met de Zege- en Herinneringsmedaille.