Geboren te Kampenhout op 2 juni 1877. In 1939 woonde hij in de Vanderstichelenstraat nº 148 in Sint-Jans-Molenbeek. Hij was gehuwd met Josephina Maria-Theresa Notré (geboren te Diest op 5 mei 1879). Na de oorlog werd hij inspecteur bij de Staatsveiligheid.

Hij werd tijdens de mobilisatie op 1 augustus 1914 als oorlogsvrijwilliger toegevoegd aan het 1^ste Regiment Jagers te Voet. Hij kreeg er de functie van sergeant en werd aangesteld als het hoofd van de veiligheid en inlichtingendienst van het Belgische Leger. Hij demobiliseerde vanuit het Generale Legerhoofdkwartier, gevestigd in Beernem op 10 maart 1919.

Na de oorlog bekwam hij van het Ministerie van Landsverdediging, het Oorlogskruis met 2 palmen, de Zege- en Herinneringsmedaille, het kruis als Ridder in de Orde van Leopold II met palm, werd Ridder in de Kroonorde met palm, de Militaire Oorlogsmedaille Eerste en Tweede Klasse, de IJzermedaille, de burgermedaille Eerste en Tweede Klasse en 8 frontstrepen.

Ook kon hij genieten van een uitkering op basis van 50% invaliditeit, wegens de gevolgen van de oorlogsgruwel. Hij had o.a. chronische bronchitis, hartneurose, neuropathische aandoeningen, reumatische pijnen en een hernia rechts onderaan in de rug.