Geboren te Kampenhout op 3 maart 1882 als zoon van Maria Colette Paeps (vader onbekend). Hij was schrijnwerker van beroep en woonde in de Aarschotsebaan n° 11 in Kampenhout-Relst.

Hij deed zijn militaire dienstplicht als milicien van de lichting 1902.
Tijdens de mobilisatie van 1 augustus 1914 werd hij als soldaat-vrijwilliger Tweede Klasse ingedeeld bij het 1^ste Regiment Jagers te Voet die gekazerneerd waren in Namen. Op 24 augustus 1914 werd hij in de voormiddag door de Duitsers aangehouden in Bioul (tussen Namen en Dinant). Hij kon toen ontsnappen maar tegen de avond werd hij te Fleurus krijgsgevangene gemaakt en meteen overgebracht naar het krijgsgevangenenkamp van Altengrabow in Saksen (Duitsland). Hij werd gerepatrieerd naar het depot van de Gidsen te Etterbeek op 17 januari 1919 om vervolgens op 17 februari 1919 te worden gedemobiliseerd.

Na de oorlog werd hij door het Ministerie van Landsverdediging bedacht met de Zege- en Herinneringsmedaille, Oorlogskruis van 1914-1918 en 1 frontstreep.