Geboren te Veltem op 8 september 1893 als zoon van Joannes Baptista Penninckx (geboren te Veltem-Beisem in 1855) en van Anna Maria Bosmans (geboren te Kampenhout in 1859 als dochter van het echtpaar Eekeleers-Mathijs). Ze woonden te Nederokkerzeel. Op 28 juli 1920 huwde Guillaume te Nederokkerzeel met Livina Celina Eekeleers en ging in de Koning Albertlaan nº 75 te Sint-Lambrechts-Woluwe wonen. Na de oorlog nam hij terug dienst in het leger als korporaal-kleermaker en dit tot aan zijn ancienniteits- en invaliditeitspensioen op 1 oktober 1928. Hij overleed te Elsene op 4 maart 1975.

Hij was van de lichting 1913 en werd als dienstplichtige soldaat Tweede Klasse op 1 augustus 1914 toegevoegd bij het 1^ste Regiment Karabiniers in de Prins Boudewijn-kazerne te Schaarbeek. De gevechten aan het front werden bij hem afgewisseld met verblijven in hospitalen. Op 25 oktober 1914 werd hij voor een eerste keer gekwetst te Stuivekenskerke. Hij werd geëvacueerd naar het militair hospitaal in Calais. Op 1 september 1916 werd hij opnieuw gekwetst in Sint-Jacobs-Kapelle en werd dan overgebracht naar het militair hospitaal in Cabourg. Nadat de chemische oorlog zijn intrede had gedaan, werd hij op 12 oktober 1918 door gas bevangen in een gasaanval te Rumbeke. Op 4 november 1918 kon hij het hospitaal van De Panne verlaten en kreeg hij na de wapenstilstand op 27 november 1918 de instructie om zich aan te melden bij het 1^ste Regiment Karabiniers om van hieruit te demobiliseren op 1 februari 1919.

Na de oorlog bedacht het Ministerie van Landsverdediging hem met de Zege- en Overwinningsmedaille, het IJzerkruis, het Oorlogskruis en 8 frontstrepen.

In de Prins Boudewijn-kazerne in Schaarbeek werd een hondenkennel ingericht, waar het ras de Belgische Mastiff werd gefokt. De Mastiff werd in het leger gebruikt als 'trekhond', onder andere werd hij uitgekozen voor het trekken van mitrailleurwagentjes.