ProjectenWO 1 |
Geboren te Kampenhout op 3 september 1884 als zoon van Arnoldus Josephus Vanhorenbeeck en van Joanna Ludovica Vanhorenbeeck. Hij was ongehuwd en woonde op de Haachtsesteenweg nº 49 te Kampenhout na eerst te hebben gewoond op de Aarschotsebaan nº 38. Hij overleed te Kampenhout-Relst op 16 oktober 1940.
Hij deed zijn militaire dienstplicht als milicien van de lichting van 1904.
Tijdens de mobilisatie op 1 augustus 1914 werd hij ingedeeld als soldaat Eerste Klasse bij het 2de Regiment Jagers te Voet. Op 1 augustus 1915 ging hij over naar het 2de Bataljon bij de Genie bij de 5de Leger Divisie. Het 2de bataljon was een transportafdeling bij de Genie. Op 17 juli 1917 werd hij gekwetst te Nieuwkapelle en werd hij overgebracht naar het militair hospitaal te Hoogstade bij Alveringem. Op 15 oktober werd hij geëvacueerd naar een militair hospitaal in Rouen om vervolgens overgeheveld te worden naar het hospitaal van Port-Villez, een gemeente kortbij Evreux in het departement Yvelines. Nadien kon hij gaan herstellen en op krachten komen in het militair hospitaal te Bonsecours, in het Franse arrondissement Rouen. Hij demobiliseerde op 23 mei 1919 vanuit het centrum voor oorlogsinvaliden te Sint-Pieters-Woluwe.
Na het einde van de oorlog werd hij door het Ministerie van Landsverdediging bedacht met de Zege- en Overwinningsmedaille, het kruis van Ridder in de Orde van Leopold II met palm, het Oorlogskruis met palm, de Militaire Medaille Tweede Klasse en 8 frontstrepen en één kwetsuurstreep.
Te Port-Villez bevond zich het 'IMIO' : Institut Militaire des Malades et Orphelins de Guerre. Ongeveer midden 1915 boog de Belgische regering zich over het vraagstuk van de toekomst van de oorlogsinvaliden. Doel was om de oorlogsinvaliden op te leiden zodat ze een economisch nuttige activiteit konden uitoefenen. Uit deze studie ontstond het IMIO.
Op 21 augustus 1915 kwamen de eerste 50 oorlogsinvaliden aan te Port Villez op het domein van baron Baeyens. Deze had dit domein ter beschikking gesteld van de Belgische regering. De capaciteit van het instituut was voorzien op 200. Na de eerste 50 volgenden nog vele oorlogsinvaliden. Ze werden er overgebracht vanuit heel Frankrijk, maar ook vanuit Groot-Brittannië. De doelstelling van het instituut was, conform aan de wens van de regering, aan alle oorlogsinvaliden de mogelijkheid te geven om zich aan te passen aan hun vroeger beroep of, indien dit niet mogelijk was, om een nieuw beroep, dat aangepast was aan hun handicap, aan te leren.