ProjectenWO 1 |
Toespraak van Felix Goossens (Heemkring Campenholt)
Louis de Mahieu, een jonge oorlogsvrijwilliger bij het 2de Regiment Grenadiers zat op Kerstavond 1914 verscholen in een kelder bij de spoorwegbrug over de IJzer. Om middernacht hoorde hij in de verte uit de kerk van Kaaskerke 'Gloria in Excelsis Deo', gevolgd door 'Stille nacht Heilige nacht' zingen. Iets later repliceerden de Duitsers met hun religieuze liederen.
Het was Heilige Avond, iedereen werd stil en weemoedig.
De volgende middag wou Louis in zijn schuilplaats picknicken met een vriend die een paar dozen lekkernijen ontvangen had, maar hun feestje werd door het inslaan van een granaat verstoord.
Maar, diezelfde middag zag Louis en zijn kompanen aan de overkant plots een pinhelm uit de Duitse loopgraaf te voorschijn komen, vervolgens een hoofd en dan nog een hoofd. Twee Beieren naderden de IJzer, zonder wapens, met hun mantel open en de armen in de lucht.
Ze vroegen of ze, ter gelegenheid van Kerstmis, twee van hun doden mochten begraven en een Belgisch lijk uit het water vissen.
Een zestigtal andere soldaten kwamen ook te voorschijn en begonnen te zingen. De Belgen luisterden rechtop in hun loopgraven. Een van hen waagde zich in een vlot over de IJzer en ging er te midden van de Duitsers drie keer 'Leve België' roepen.
Een daad die hij zonder pardon zou bekopen met zijn leven, maar toch hielpen de Duitsers de waaghals om terug aan de overkant te geraken.
Drie uur later bevolen de Duitse officieren hun manschappen om terug naar hun loopgraven te keren, maar er werd de rest van de dag niet meer geschoten.
Op tweede Kerstdag kwam het 1ste Regiment Karabiniers, de Grenadiers aflossen. Het bestand werd voortgezet tot de Duitsers omstreeks de middag met een paar schoten in de lucht duidelijk maakten dat de Belgen moesten gaan schuilen in hun loopgraven. Kort daarop verscheen op het puin van de spoorwegbrug een Duitse majoor, vergezeld van zijn ordonnans. Hij vroeg of er bij de Belgen een aalmoezenier aanwezig was, want hij wou hem een aandenken aan de Kerstnacht bezorgen.
De Belgische commandant William Le Maire, liet de Kampenhoutse aalmoezenier Sabinus Vander Meiren ontbieden om het aandenken aan te nemen. Dit aandenken zat in een zak die de Belgen met een touw over de dichtgevroren IJzer trokken. Volgens sommige getuigen was de IJzer niet dichtgevroren en werd het geschenk in een linnen zak gewikkeld en door het water naar de oever getrokken. De afstand was amper 10 meter.
Het geschenk bleek deze kostbare met goud bezette monstrans te zijn (een houder waarin een gewijde hostie uitgestald wordt). Zo als je hier op het altaar kunt zien. Er werd bedankt en langs weerszijden hoffelijk gegroet en kerstwensen uitgesproken. Daarna trokken ze zich terug in hun linies. Kort daarna gingen de gevechten weer van start.
Toen aalmoezenier Sabinus Vander Meiren de monstrans uit de linnen zak nam, las hij op de voet het inschrift : Vrij vertaald staat er te lezen : "Moeder Paulina, in het klooster van Diksmuide met 11 zusters van de Heilige Vincentius uit Deftinge kocht deze monstrans in het jaar 1910".
De zusters hadden dit stuk bij hun vlucht uit Diksmuide, in de kolenkelder van hun hospitaal verstopt.
De Duitse officier die op Tweede Kerstdag 1914 beval om de monstrans te overhandigen was Majoor John William Anderson, geboren in het Duitse Angermünde-Brandenburg op 13 juli 1872. Hij was de kleinzoon van een Engelse professor die doceerde aan de universiteit van Stettin.
Hij behoorde tot de 4de Erzatz-Divison 16. Tijdens de tweede slag aan de Somme sneuvelde hij.
In zijn vele brieven naar zijn thuisfront, schreef John Anderson de ganse geschiedenis aan zijn echtgenote Anna Maria Margeric.
Zij ontmoette in het najaar van 1955 de 'Spekpater' Werenfried van Straaten en vertelde hem het verhaal van de monstrans. Op zijn beurt schreef pater Werenfried naar de deken van Diksmuide, eerwaarde heer Beel, en zoals dekens zijn, gaf hij het verhaal zijn grote ruchtbaarheid.
Aalmoezenier Sabinus Vander Meiren overhandigde in Alveringem de monstrans aan E.H. Josephus Petrus Van Ryckehem, die de monstrans op zijn beurt terug bezorgde aan de zusters van het Sint-Jans-Hospitaal van Diksmuide, die na hun vlucht uit hun klooster in Diksmuide onderdak gevonden hadden in Isenberge.
Toen ik samen met enkele leden van de Heemkring Campenholt begin van dit jaar een optie had genomen om tegen eindejaar, de herdenkingsperiode aan de Eerste Wereldoorlog af te sluiten met een tentoonstelling, kwamen we bij de familie Marcel Cockaerts - Vander Meiren en bij Raf Vander Meiren terecht, met de vraag of we de helm van aalmoezenier Sabinus Vander Meiren, die overigens nog sporen heeft van een kogel die erdoor gegaan is, op de tentoonstelling te mogen tonen.
Het gesprek evolueerde naar het verhaal van de monstrans, waardoor mijn vraag om de helm stilaan verzwakte en mijn volle aandacht ging naar de mogelijkheid om de monstrans, als teken van verzoening, even terug in Kampenhout te krijgen. En dat is gelukt.
Deze monstrans werd het symbool van een kleine oase van rust, verzoening en vrede te midden van loopgraven, modderpoelen en ondergelopen bomkraters.
De monstrans kan als een teken gezien worden van een verzoening tussen personen, volkeren en gemeenschappen die zich bewust werden of worden dat zij met iets gruwelijks, niet humaan bezig zijn of waren. Al was deze monstrans gestolen, kon ze bij de teruggave toch wel gezien worden als een geschenk van tegemoetkoming en een hunker naar vrede. Voor die Duitse officier, persoonlijk, kan deze teruggave ook wel uitgelegd worden als een verzoening met God. Want hij wist het, dat God vergeeft.
Vrolijk Kerstfeest